(Artikel uit De Natuurgids)
Van alle aspecten in de natuurfotografie, spreken dieren nog wel het meest tot de verbeelding. Dat heeft natuurlijk met de hoge aaibaarheidsfactor van veel dieren te maken. Anderzijds speelt het onbereikbare ook vaak rol. Toch zijn veel dieren helemaal niet zo onbereikbaar.
Vogels
Vogels laten zich overal zien. In een beetje groene tuin zijn zomaar 10 soorten te verwachten. Juist omdat vogels in onze tuinen komen, zijn ze erg populair. Voor het fotograferen van vogels kun je het beste in de eigen tuin beginnen. Tuinvogels zijn mensen gewend en daardoor veel minder schuw dan hun tegenhangers in de natuur. Wanneer ze een mens zien, associëren deze slimmeriken dat al snel met voer. Voer speelt een sleutelrol in het vergroten van je fotografische successen. Natuurlijk kun je een hele dag gaan wachten op dat lucky shot, maar de vogels een beetje naar je favoriete stekje dirigeren creëert natuurlijk veel meer kansen. In het winterseizoen kun je pinda’s voeren, maar doe dat beslist niet in het voorjaar en vroege zomer. Jonge vogels krijgen deze pinda’s, die ze in hun geheel inslikken, niet verteerd. Ga dan over op dierlijk voedsel, bijvoorbeeld met insectenblokken. Uiteraard kun je de vogels direct op het voer fotograferen. Je krijgt dan echte tuinvogelfoto’s, die dan natuurlijk alle suggestie van vogels in de natuur verloren hebben. Veel vogels vliegen niet rechtstreeks op het voer af, maar gaan eerst nog op een takje zitten. Probeer de vogels daar te fotograferen. Voer je op de grond, leg het voer dan eens achter een stronkje. De vogels zullen steeds op het stronkje landen, de kans om ze op een natuurlijke manier in beeld te brengen. Met wat ondiep water in je tuin zal het aantal vogels snel toenemen. Zeker op warme dagen komen de vogels drinken en badderen. Dat geeft uiteraard weer andere mogelijkheden.
In de vrije natuur wordt het ineens een stuk lastiger om vogels van dichtbij te fotograferen. De vogels zijn schuw en zijn bij de minste onraad vertrokken. Toch zijn in de natuur natuurlijk ook mooie vogelfoto’s te maken. De auto vormt daarbij een handig hulpmiddel. Vogels zijn alert op menselijke vormen. Auto’s zien ze niet als een bedreiging, die zien ze immers dagelijks alleen maar voorbij rijden. Veel buizerds, grutto’s en ganzen worden op deze manier gefotografeerd. Zie je ergens een vogel zitten, rij er dan aan voorbij, keer een eind verderop om en rij rustig terug. Uiteraard heb je dan het raampje al open gedaan en de camera in de aanslag. De laatste meters laat je de auto rustig naar zijn plek rollen, met de motor uit. Je schuil houden in de vegetatie is een andere manier om vogels dichterbij de lens te krijgen. Denk hierbij aan watervogels.
Vroeger, toen alleen nog maar langzame, logge camera’s bestonden, was de enige kans op succes, het fotograferen van nesten of op z’n minst in de buurt ervan. Wie thuis een nestkast heeft, zal beamen dat vogels al snel terugkeren naar hun jongen. Ook als je zelf in de tuin bezig bent. Ondanks dat je hiermee gegarandeerd vogels voor je lens krijgt, is het fotograferen van nesten tegenwoordig taboe. De kans op verstoring is te groot. Alle vogels zijn bij de wet beschermd. Het verstoren van nesten kan daarom (terecht) een flinke boete opleveren.
Edelherten en reeën
Van alle zoogdieren, laten edelherten en reeën zich nog het beste fotograferen. Het formaat van de dieren helpt hierbij natuurlijk zeker. Alle overige zoogdieren zijn een stuk kleiner en leiden vaak een teruggetrokken bestaan. Dassen en bevers laten zich bijvoorbeeld pas zien bij totale rust en dan ook nog alleen maar in de schemer. Edelherten zijn de meest imponerende dieren van de Nederlandse natuur. Met hun statige gewei stelen ze zeker in de periode augustus-oktober de show. In de bronsttijd gaan de mannetjes de strijd met elkaar aan om een zo groot mogelijke harem te bemachtigen. Juist deze tijd leent zich goed voor het fotograferen van de edelherten. Omdat ze zo druk met hun machogedrag bezig zijn, zijn ze veel minder schuw en laten zich vaak prachtig zien. Het fotograferen van dit gedrag is de laatste jaren zo populair geworden, dat de kans bestaat dat je met een paar honderd man op een rijtje dezelfde foto staat te maken…
Waar de edelherten voorlopig nog beperkt zijn tot de Veluwe en het Weerterbos, komen reeën verspreid over het hele land voor. Overal waar wat dekking in de vorm van bosjes of kleine landschapselementen aanwezig is, kun je deze mooie dieren aantreffen. Door de jacht zijn reeën uitermate schuw. Even stoppen en een foto maken is er daarom niet bij. Reeën staan vaak in hetzelfde weitje en dan zelfs nog vaak in dezelfde hoek ook. Die wetenschap kun je gebruiken om je kansen te vergroten. Zoek bijtijds dekking in bijvoorbeeld een slootje of in de vegetatie en wacht rustig af.
Insecten
De kracht van insecten zit ‘m vaak in de prachtige kleurenrijkdom. Vlinders en libellen zijn dan ook geliefd bij een breed publiek. Dat geldt helaas heel wat minder voor andere ‘kriebelbeestjes’. Insecten beschikken over ongelooflijk goede facetogen, waardoor geen enkele beweging ze ontgaat. De minste beweging is voldoende om ze te verjagen. Wie vlinders en libellen aandachtig bestudeerd, ontdekt dat ze vaak terugkeren naar dezelfde stek. Voor vlinders die ene bloem waar veel lekkers te halen valt, voor libellen dat ene takje vanwaar ze de omgeving goed kunnen observeren. Heb je zo’n vaste stek eenmaal gevonden, dan kun je daar alvast je camera op richten. Is zo’n diertje eenmaal terug, dan kun je zonder veel te hoeven wegen, meteen beginnen met fotograferen.
Het moment van de dag is ook sterk bepalend voor de slagingskans. Midden op een zonnige dag zijn insecten maximaal opgewarmd en daardoor zeer beweeglijk. Een koude ochtend met mist of dauw is ideaal. Insecten zijn dan behangen met waterdruppels, waardoor ze niet kunnen vliegen. Pas als ze door de zon opgedroogd zijn, kiezen ze weer het luchtruim. Zoek ze vroeg in de ochtend tussen bijvoorbeeld de stengels van pijpenstrootje of pitrus. Bijkomend voordeel van de vroege ochtend is het vaak prachtige licht. Gebruik in zo’n situatie ook eens tegenlicht. De vele druppeltjes zorgen voor een surrealistisch effect.
Amfibieën en reptielen
Voor amfibieën en reptielen ben je juist wel vaak aangewezen op zonnig weer. Als het koud is, laten de dieren zich nauwelijks zien. Voor reptielen geldt echter wel dat het dan ook weer niet te warm moet zijn. Een graad of 20 met zon is voldoende. Zeker ’s ochtends heb je dan goede kansen op zonnende hagedissen en slangen. Verwacht overigens geen zonnende dieren midden op het open zand (zoals vaak in de boekjes staat). De dieren zouden wel gek zijn; ieder roofdier zou ze al van ver zien liggen. Meestal houden ze zich een beetje half verborgen onder bijvoorbeeld wat heidevegetatie.
Kikkers en padden zijn vrij nieuwsgierig. Ook hier geldt weer, een snelle beweging is een bedreiging. Wie rustig met de camera in de aanslag op een oever gaat liggen (ja, je wordt nat en vies), zal merken dat kikkers en padden zich goed laten fotograferen. Vooral padden komen soms verrassend dichtbij, kijken wat er allemaal te beleven valt.
Toch hoef je niet alleen zon te hebben voor het fotograferen van amfibieën. In de landfase, bijvoorbeeld in de trekperiode, moeten ze helemaal niets van de zon hebben. Hun kwetsbare huid kan zonlicht niet verdragen. Een relatief warme nacht (inclusief avond en ochtend) van een graad of 10 met wat lichte regen is ideaal. Het fenomeen is vooral bekend vanwege de paddentrek, maar ook salamanders bewegen op deze momenten van overwinteringsplaats naar voortplantingswater. Salamanders zijn uitermate lastig te fotograferen, omdat ze doorgaans in het water zitten. De trekperiode is dan vaak de enige kans om ze ook op het land te fotograferen. De kleine watersalamander vormt een beetje een uitzondering. Na de voortplanting zoekt deze wel vaker het land op, iets dat ook geldt voor de bruine kikker. Zoek op vochtige momenten tussen de (dichte) vegetatie.
De grootste ‘fout’ bij het fotograferen van kleine dieren, is dat ze worden vastgelegd vanaf de menselijke ooghoogte. De dieren gaan daardoor verloren tegen de vaak veel te drukke ondergrond. Laag bij de grond ontstaat een heel ander beeld. Je bevindt je dan op ooghoogte van het diertje zelf. Het beeld gaat veel meer spreken en de achtergrond wordt veel rustiger. Zeg nou zelf, zou jij graag vanaf 5 meter hoogte gefotografeerd willen worden?
Apparatuur
Voor mooie dierenfoto’s heb je een onbetaalbare telelens nodig… Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Natuurlijk, een objectief van 500 mm of meer biedt ongekende voordelen, vooral ook voor wat kleinere dieren. Met een megazoomcamera beschik je tegenwoordig over een extreem groot bereik. De kwaliteit is minder dan die dure telelens, maar je hebt wel het bereik in een handzaam formaat. Dat grote bereik is vooral handig voor dieren die zich op een behoorlijke afstand bevinden of voor het maken van mooie dierportretjes. Maar wat is er mis met een foto van dieren in hun natuurlijke omgeving, gemaakt met een standaardobjectief of hooguit kleine zoomlens? Mits in een mooie omgeving natuurlijk, zegt zo’n foto vaak meer over het dier dan het portretje alleen. Ook voor het fotograferen van grote groepen (bijvoorbeeld ganzen) hoef je niet te beschikken over oneindig veel millimeters. En dat geldt natuurlijk ook voor je ‘tamme’ tuinvogels.
Insecten, amfibieën en reptielen fotografeer je bij voorkeur met een macro-objectief. Deze is speciaal ontworpen om kleine dingen van dichtbij te fotograferen. Met een kleine telelens, bijvoorbeeld 200 mm zijn ook hele mooie resultaten te behalen. Let bij het fotograferen van deze dieren vooral goed op de achtergrond. Ieder takje of grassprietje kan je foto immers bederven.